YA-Auteur

SPOILER ALERT! Lees dit alleen als je Unsinkable hebt gelezen!

Voordat Unsinkable werd gepubliceerd had het een heel ander einde. De reden waarom het einde (en een heel groot deel van het plot) is veranderd, is omdat het achteraf gezien meer indruk zou maken. Met sommige aanpassingen had ik het erg lastig, maar uiteindelijk ben ik blij met het resultaat.

Toch leek het me leuk om mijn lezers een alternatief einde voor te schotelen. De versie van het boek zoals ik het eerst in gedachten had! Daarom, speciaal voor jullie, hierbij het nooit eerder gepubliceerde, alternatieve einde.

Note: deze versie is nooit nagekeken door een redacteur en kan dus spelfouten en kromme zinnen bevatten.

Oké, voor ik het einde deel, is er iets belangrijks dat je moet weten. In Unsinkable stierf Colin, de broer van Kitty. Dat heb ik echt met pijn in mijn hart gedaan. In de eerste versie leefde Colin echter nog. In het gepubliceerde boek bleef hij aan boord van de Titanic toen Kitty haar verloofde ging waarschuwen in Queenstown. In de eerste versie ging Colin mee van boord. Het plan was om samen, als broer en zus, in Queenstown toevlucht te zoeken bij Benedict. Het liep echter anders. Benedict (de gedreven journalist als hij was) ging toch aan boord van de Titanic. Kitty volgde hem, bang om hem alleen te laten en liet Colin hulpeloos achter. Daardoor had hij echter wel de ramp overleefd.

Goed, nu dit stukje is opgehelderd, presenteer ik hierbij het einde van Unsinkable, zoals hij oorspronkelijk was geschreven.

PS, Colin schreef ik in versie 1 nog als Collin. Dit is later in de gepubliceerde versie veranderd.

SPOILER ALERT! Lees dit alleen als je Unsinkable hebt gelezen!

Voordat Unsinkable werd gepubliceerd had het een heel ander einde. De reden waarom het einde (en een heel groot deel van het plot) is veranderd, is omdat het achteraf gezien meer indruk zou maken. Met sommige aanpassingen had ik het erg lastig, maar uiteindelijk ben ik blij met het resultaat.

Toch leek het me leuk om mijn lezers een alternatief einde voor te schotelen. De versie van het boek zoals ik het eerst in gedachten had! Daarom, speciaal voor jullie, hierbij het nooit eerder gepubliceerde, alternatieve einde.

Note: deze versie is nooit nagekeken door een redacteur en kan dus spelfouten en kromme zinnen bevatten.

Oké, voor ik het einde deel, is er iets belangrijks dat je moet weten. In Unsinkable stierf Colin, de broer van Kitty. Dat heb ik echt met pijn in mijn hart gedaan. In de eerste versie leefde Colin echter nog. In het gepubliceerde boek bleef hij aan boord van de Titanic toen Kitty haar verloofde ging waarschuwen in Queenstown. In de eerste versie ging Colin mee van boord. Het plan was om samen, als broer en zus, in Queenstown toevlucht te zoeken bij Benedict. Het liep echter anders. Benedict (de gedreven journalist als hij was) ging toch aan boord van de Titanic. Kitty volgde hem, bang om hem alleen te laten en liet Colin hulpeloos achter. Daardoor had hij echter wel de ramp overleefd.

Goed, nu dit stukje is opgehelderd, presenteer ik hierbij het einde van Unsinkable, zoals hij oorspronkelijk was geschreven.

PS, Colin schreef ik in versie 1 nog als Collin. Dit is later in de gepubliceerde versie veranderd.


19
New York, 18 april 1912


 

Het is een koude, regenachtige avond wanneer de Carpathia aanmeert in New York. We varen over de Hudson Rivier naar pier 59. De pier van de White Star Line en waar Titanic had moeten aanmeren. De Carpathia laat de lege reddingsboten achter en vaart dan terug naar haar eigen pier, nummer 54.

Een boot, volgeladen met fotografen, volgt ons naar de pier. Ze maken foto’s. De flitslichten verlichten het schip in het donker, waardoor de mensen die aan de kant staan te wachten kunnen zien dat het schip volledig is volgeladen met passagiers.

Er wordt ons verteld dat eerst de reizigers van Carpathia moeten afstappen, omdat het misschien te overweldigend voor Titanic passagiers kan zijn om als eerst te gaan.

Ik kijk over de reling van het schip en zie meer dan tienduizend mensen op de kant staan. Bij elkaar gekomen om ons te kunnen zien, om medelijden met ons te hebben. Ik slik de brok in mijn keel weg en loop terug naar mijn groepje.

Maggie, mevrouw Rosenbaum, Molly, Alice, Ellen… Ze zijn er allemaal. We hebben dagen gezocht naar andere passagiers die we missen, maar tevergeefs.

Ellen stortte bijna in toen ze erachter kwam dat meneer en mevrouw Straus het niet hadden gered. Ik moest naar mijn hart grijpen toen ik hoorde dat meneer Andrews met het schip ten onder was gegaan. Ook kapitein Smith is op zijn schip gebleven. Murdoch was voor het laatst gezien door stuurman Lightoller. Hij vertelde ons dat Murdoch tot aan het eind toe spullen in het water gooide om zwemmende passagiers te redden, daarna is er niets meer van hem vernomen.

In één nacht zijn zoveel families uit elkaar gerukt. Werden honderden vrouwen plotseling weduwe. De familie Hart heeft het deels overleefd. De moeder en haar dochter, Eva, vertelden me dat de vader niet in de boot mocht stappen. Ik kon toen al raden wat er met hem was gebeurd.

De overlevenden kregen dekens aangeboden van passagiers en bemanningsleden. We kregen brandewijn, eten en drinken. Sommige overlevenden werden ondergebracht in hutten en anderen kropen bijeen op het dek, probeerden de beproeving die ze net hadden doorstaan te verwerken. Ik merkte op hoe stil het was, ondanks alle activiteiten aan boord.

Wanneer de passagiers van de Carpathia aan land zijn gestapt, mogen wij, de gelukkige overlevenden. Zo gelukkig voel ik me echter niet. Ik loop achter mevrouw Rosenbaum op de loopplank. Achter me lopen Molly, Maggie, Alice en Ellen. We zeggen niets. We laten het toe hoe mensen ons op de kade zachtjes op de schouder kloppen, ons vertellen dat we veilig zijn. Ik hoor het niet. Ik kan maar aan een ding denken nu ik hier ben.

Dit had mijn nieuwe woonplaats kunnen zijn. Hier had mijn toekomst gelegen. New York, Amerika. Het nieuwe, beloofde land.

We worden opgevangen door mensen. Ik weet niet wie ze zijn of wat ze van ons willen. Ze vervangen onze koude dekens door nieuwe. We worden naar voertuigen begeleid. Sommige mensen stappen weg uit de rij om hun familie of vrienden op te zoeken die hen staan op te wachten. Mevrouw Rosenbaum zegt dat ook zij familie heeft in New York, maar dat ze er zeker van wil zijn dat Maggie, Alice, Ellen en ik goed terecht komen. Molly is het daarmee eens. De twee vrouwen nemen ons in een omhelzing wanneer we voor de auto’s staan.

‘Je bent een van de dapperste personen die ik ken,’ fluistert Molly in mijn oor. Ze houdt me een tijdlang vast voordat ze me loslaat. ‘Geen gekke dingen doen met die neus van je. Die moet herstellen.’

Ik huiver als ik terugdenk aan het moment toen de hulpverlener van de Carpathia mijn neus terug in positie zette. Ik had het bot horen kraken. Mijn neus staat nog steeds een beetje scheef, maar daar moet ik mee leren leven. Ik draag voor altijd een herinnering met me mee.

‘Geen zorgen, Molly. Ik pas goed op mezelf. En u bent een van mijn favoriete personen op aarde,’ beken ik met een flauw lachje. Ik kijk haar aan. ‘Gaat u een klacht indienen tegen de White Star Line?’

Molly zucht. ‘Daar heb ik over nagedacht, maar achteraf gezien lijkt me dat niet zo’n goed idee. Ik wil niet dat jij in de problemen komt. De man weet je adres, ik kan het niet over mijn hart verkrijgen je in gevaar te brengen.’ Ze pauzeert even en zet haar brede hoed wat rechter op haar kruin. ‘Maar ik ga wel een vergoeding vragen voor mijn verloren bagage.’

‘Bedankt, Molly.’

‘Het ga je goed, meis.’

‘Wil jij met mij mee, kind?’ vraagt mevrouw Rosenbaum aan Ellen. ‘Ik kan je hulp goed gebruiken.’

Ellen, die geen reden meer heeft om hier in New York te zijn, barst in huilen uit en knikt. ‘Heel graag, mevrouw.’

‘Wat gaan jullie doen?’ vraagt Alice aan mij en Maggie. Er zit niet veel kracht in haar stem.

‘Ik weet het niet,’ geeft Maggie toe. Ze kijkt om zich heen naar de vele mensen. ‘Ik had gehoopt mee terug te mogen varen en te kunnen blijven werken.’

‘Wil je nog wel werken voor de White Star Line?’

‘Nee.’ Haar vastberaden gezicht zet kracht bij haar woorden. ‘Maar er zijn andere maatschappijen.’

‘Dus je gaat terug naar Southampton?’ Alice kijkt haar vragend aan.

Maggie knikt. ‘Ik wil gewoon naar huis.’

‘Ik ook,’ zeg ik zacht en ik kijk naar mijn vriendinnen. ‘Ik wil nu het liefste bij mijn familie zijn.’

‘Dan ga ik met jullie mee.’ Alice perst er een glimlach uit. ‘Misschien kunnen we samen op zoek gaan naar een nieuwe baan, Maggie?’

‘Ik wil nog even niet denken aan een nieuwe baan.’ Maggie begint opgelaten te lachen en Alice en ik doen mee. Niets is grappig aan deze situatie, maar het lachen lucht op, neemt de zorgen even weg.

Molly, mevrouw Rosenbaum en Ellen nemen afscheid en verdwijnen dan in de menigte. Maggie, Alice en ik stappen in een auto, samen met meerdere overlevenden. Een kille sfeer ligt als een deken over ons heen. Niemand zegt nog iets. We wachten geduldig tot de wagen begint te rijden en ons wegbrengt, waar dan ook naartoe.

~

Vier dagen nadat Titanic was gezonken, startte het eerste officiële onderzoek in New York. Dat is wat de krant me vertelde, tenminste. Het onderzoek duurt zeventien dagen. Nu, op de elfde dag van het onderzoek, zet ik alweer voet op het land in Southampton, samen met Maggie en Alice. We mochten gratis terugreizen op een schip dat een deel van de overlevenden terug naar Engeland bracht. Vreemd genoeg was ik niet bang om weer op een schip te stappen, ik wilde alleen maar heel graag terug naar huis. Alice en Maggie hadden er wel moeite mee gehad. Ze sliepen bij elkaar in hetzelfde bed, weken niet van mijn zijde.

Mijn ouders en Collin staan helemaal vooraan. Ik zie ze meteen. En direct begin ik te huilen als een klein kind. Wanneer ik van de loopplank stap en in mijn moeders armen ren, zak ik door mijn knieën. Ik trek haar mee naar de grond.

‘Kitty,’ zegt ze opgelucht en ze strijkt met haar hand over mijn haar. ‘Ik was zo ongerust.’

‘Mama,’ breng ik uit. ‘Mama, mama. Ik was zo bang, mama.’

Mijn vader helpt ons overeind. Ook hij heeft betraande ogen wanneer hij me in zijn armen sluit. Ik omhels hem alsof mijn leven er vanaf hangt. Ik neem zijn geur in me op. Een geur die zo vertrouwd is, een geur die me aan thuis doet denken. Ik ben weer thuis en ik ben nog nooit zo blij geweest om in Southampton te zijn.

Zo staan we een tijdje. Maggie en Alice hadden al afscheid van me genomen toen we de haven invoeren. Wetende dat ik mijn tijd met mijn familie hard nodig zou hebben. We hebben afgesproken dat we elkaar snel zullen opzoeken, als we daar alle drie klaar voor zijn.

Uiteindelijk maken mijn vaders armen plaats voor die van mijn broer. Ik kijk hem aan. Collin kijkt terug.

‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik met een snik.

‘Ik denk dat ik dat beter aan jou kan vragen.’ Zijn vertrouwde stem omarmt me als een oude vriend en ik begraaf mijn gezicht in zijn trui. ‘Later hebben we het erover, oké?’

Ik knik.

Bij thuiskomst zet mijn moeder water op het vuur om thee te maken. Ook maakt ze een grote pan met groentesoep. Mijn vader en mijn broer planten zich op de bank. Ik aarzel als ik naar de uitnodigende zetel kijk. Dan draai ik me om en loop naar boven toe. Mijn familie laat het toe.

Langzaam loop ik de trap op, terwijl ik mijn vingers over het bekende behang laat glijden. Op de overloop blijf ik even staan om op adem te komen en ik kijk om me heen. Een klein, knus huisje. Daar is de badkamer, daar de kamer van mijn ouders, daar is mijn kamer.

Mijn kamer.

Ik loop ernaartoe, open de deur en als ik naar binnen loop, is het alsof ik nooit ben weggeweest. Wanneer ik me op het bed laat zakken voel ik de veilige stof van mijn deken. Er is niets veranderd. Hetzelfde schilderij van mijn moeder hangt nog boven mijn bed. Mijn bureau staat nog altijd op dezelfde plek. Het bureau waar ik mijn brieven voor Benedict schreef. Ik kuch en draai mijn hoofd weg van de plek die nu te pijnlijk voor me is.

Mijn kamer is hetzelfde. Onveranderd. Het enige wat mist is mijn hutkoffer die altijd in de hoek van de kamer heeft gestaan, een paar kledingstukken en mijn boek dat ik toch nooit had uitgelezen. Het is zo’n bizar idee dat dat alles nu op de bodem van de oceaan ligt, samen met duizend andere spullen die ook aan mensen toebehoren.

Ik kom overeind en trek de kleding van Molly uit, een bewijs dat dit alles echt is gebeurd. Ik trek de lade van mijn kast open en haal er een pyjama uit. Wanneer ik ben omgekleed en de kleding van Molly in de wasmand heb gegooid, komt Collin naar boven.

‘Gaat het?’

Ik kijk hem aan.

‘Nee, dus.’ Collin loopt naar me toe en gaat op mijn bed zitten. Ik ga zitten op de vloerbedekking en leun met mijn rug tegen mijn bureau, zodat ik naar mijn broer kan kijken.

‘Het spijt me enorm, Collin.’

Hij perst zijn lippen op elkaar en knippert met zijn ogen, om de tranen tegen te houden. Uiteindelijk herpakt hij zich. ‘Ik was zo boos op je. Ik snapte niet dat je die kerel achterna ging, dat je je eigen leven op het spel zette.’ Hij kijkt me even aan, aarzelend of hij door moet gaan. Mijn nietszeggende blik staart naar hem terug. ‘Als ik die man in mijn handen krijg, is hij nog lang niet jarig.’

‘Benedict is dood, Collin.’

‘Is hij…’ Hij wrijft door zijn ogen en zucht. ‘Het spijt me, Kitty.’

‘Alleen zeggen dat het je spijt als je het ook echt meent.’

‘Ik meen het ook. Ik mag de man niet, want hij heeft ervoor gezorgd dat je terug aan boord ging en heeft mij tijdens dat proces laten oppakken, maar ik vind het erg dat jij hem moet missen. Dat jij het hebt moeten zien hoe…’ Hij staakt zijn zin. ‘Sorry. Je hebt het er vast al moeilijk genoeg mee.’

Ik knik en laat mijn hoofd hangen. Een zucht ontsnapt aan mijn lippen. ‘Het was verschrikkelijk, Collin. Ik hoop dat je dit nooit in je leven meemaakt.’

‘Ik ook niet.’ Hij strekt zijn rug. ‘Maar goed. Nadat ik was opgepakt ben ik de haven uitgezet. Er was niet echt iets aan de hand, op het feit na dat ik je niet meer kon terughalen. Het vrat me werkelijk op.’

‘Hoe ben je teruggekomen?’

‘Met een ander schip. Ze zochten koolscheppers. Ik bood me aan en voor ik het wist was ik terug in Southampton.’

‘Weten mam en pap dat…’

‘Ja. Ik heb het ze verteld.’

Ik kijk naar hem op. ‘Wat zeiden ze?’

‘Ze waren boos, natuurlijk. Boos op mij, dat ik het ze niet eerder had verteld. Dat ik het jou niet eerder had verteld. Maar toen ik ze uitlegde waarom ik het had achtergehouden, toonden ze al iets meer begrip. Dat nam echter niet weg dat moeder twee hele dagen geen woord tegen me heeft gezegd.’

‘Aha.’

‘Ja.’ Collin kijkt me van onder zijn wimpers door aan. ‘Ben je al bereid om me meer te vertellen? Hoe je reis is geweest, hoe het is gegaan? Tot het moment dat… Nou ja, je weet wat ik bedoel.’

Wil ik dat? Kan ik mijn verhaal al vertellen? Als ik alleen maar al terugdenk aan wat er is gebeurd sla ik dicht, maar ik moet het proberen. Misschien lucht praten wel op. En zo begin ik mijn verhaal. Van het begin dat ik weer terug aan boord stapte, tot het einde. Ik vertel Collin over Benedict en hoe hij mensen ondervroeg, tegen mijn waarschuwingen in. Ik vertel hem over Ismay, hoe hij me heeft behandeld, mij had bedreigd. Ik vertel hem over Molly, mevrouw Rosenbaum, meneer Andrews. Elke passagier die ik ken komt aan bod en even voelt het alsof ik weer terug aan boord ben en ik de mensen voor me zie. Ik zie de gezichten, de glimlachen.

Collin stelt geen vragen, hij laat me mijn verhaal doen. Zelfs als ik even stil val om opkomende tranen te bedwingen, wacht hij.

Ik ga verder met mijn verhaal en vertel over hoe het schip de ijsberg raakte, hoe ik de ijsberg op ons af had zien komen. Mijn stem valt weg op bepaalde stukken als ik de herinneringen weer ophaal, maar ik ga door. Na elke zin merk ik dat er een zware last van mijn schouders valt. Ja, dit lucht op, ook al doet het pijn, ook al wil ik alles in mijn kamer overhoop halen uit angst en frustratie.

Ik vertel hem hoe ik Maggie heb gered, hoe Benedict was gevlucht, hoe Victoria me te hulp schoot. Ik vertel hem hoe Victoria en ik niet elkaars beste vriendinnen waren, maar dat ze zichzelf had bewezen, tot aan haar dood. Als ik bij haar dood aankom, val ik stil. Mijn handen ballen zich tot vuisten. Die dood had verdomme voorkomen kunnen worden. Alle doden hadden voorkomen kunnen worden.

Na een tijdje weet ik mezelf te herpakken en vertel ik Collin over de reddingsboten. Over hoe druk het was, hoe chaotisch. Ik vertel hem hoe Ismay een plek in de boot had veroverd en hoe graag ik hem overboord wilde gooien, maar het niet had gedaan.

‘Hij leeft nog?’ vraagt mijn broer geschrokken.

Ik knik ter bevestiging.

‘Niet goed, helemaal niet goed.’

Ik kijk mijn broer niet-begrijpend aan. ‘Wat is niet goed? Ik denk juist dat het goed is dat hij nog leeft. Dan kan hij lijden. Die rotvent heeft alles…’

‘Als hij nog leeft en weet dat jij hier vanaf weet, dan laat hij je niet met rust, dan laat hij ons niet met rust. Wie weet tot waar hij toe in staat is.’

Daar had ik nog niet aan gedacht. Een koude rilling kruipt over mijn rug als ik denk aan wat Ismay zou kunnen doen. Hij heeft het geld, hij heeft de mankracht om me een kopje kleiner te maken. Mijn adres staat genoteerd in mijn personeelsfolder. Hij weet dat Maggie het ook wist. O, God, Maggie.

‘Rustig,’ zegt Collin, zelf onrustig. Hij staat op om door de kamer te ijsberen. Een tijd lang zegt hij niets en dat werkt me op mijn zenuwen. ‘Hij is nog in New York, toch?’

‘Hij wordt ondervraagd, ja.’

‘Ik heb begrepen dat het Britse onderzoek twee weken na het onderzoek van New York zal plaatsvinden. Hij zal dus snel weer deze kant uitkomen. Misschien dat we kunnen vluchten en…’

‘Nee.’ Ik sta ook op van mijn plek en loop naar hem toe, pak hem vast bij zijn schouders en dwing mijn broer om me in de ogen te kijken. ‘Nee,’ herhaal ik standvastig. ‘We gaan niet ons huis ontvluchten puur om van die man af te komen. Laat hem maar komen, eens zien wat ik kan doen met mijn mes.’

Collin lacht opgelaten. ‘Zo ben je niet, Kitty. Je bent geen moordenaar.’

Dat was ik wel bijna geweest.

‘Bovendien,’ gaat hij verder. ‘We kunnen beter het zekere voor het onzekere nemen, toch?’

‘Waar wil je dan heen, Collin? Moet ik je eraan herinneren dat moeder slecht op de been is en dat we maar net genoeg geld hebben om hier te overleven? Waar kunnen we zo snel een nieuw leven opbouwen? Vader heeft hier gewoon een baan, hoor. Ik heb hier mijn nieuwe vriendinnen. Ons leven is hier.’

‘Daar dacht je nog niet zo lang geleden anders over.’ Hij draait zich van me weg om uit het raam te staren. ‘Je was bereid om alles achter te laten.’

‘Ja,’ geef ik toe. ‘Maar ik was naïef. Ik was verblind door liefde. Ik zie nu in wat ik had moeten missen en ik ben heel blij dat ik terug ben. Ik wil niet weg. Ik wil vechten.’

Collin laat zijn schouders hangen. ‘We komen hier nog op terug, oké?’

Ik wil protesteren en hem zeggen dat ik voet bij stuk blijf houden, maar volgens mij heeft dat nu niet zoveel zin. We zijn emotioneel en als we onze gevoelens laten beslissen, dan durf ik niet te zeggen waar we eindigen.

‘Wat ik alleen niet begrijp is waarom de Californian niet te hulp is gekomen,’ mompelt hij. ‘Dat heb je me niet verteld.’

‘Ik weet het ook niet.’

Collin draait zich weer naar me om en kijkt me doordringend aan. ‘Dat is toch vreemd?’

‘Ja,’ beaam ik met een golf van verdriet. ‘Dat is vreemd en weet je wat ik denk?’

‘Nou?’

‘Ik denk dat we daar ook nooit achter gaan komen en om eerlijk te zijn hoef ik het ook niet te weten. Ik wil er niet aan denken hoeveel levens er nog gered hadden kunnen worden, want ik kan de tijd niet terugdraaien, hoe graag ik dat ook zou willen.’

Collin perst een glimlach op zijn gezicht en loopt naar me toe om me een speelse aai over mijn bol te geven. ‘Je bent een wijze, kleine vrouw. Weet je dat?’

Ik glimlach terug. ‘Kom je daar nou pas achter?’

We worden gestoord door mijn vader die van onder aan de trap roept dat de soep klaar is. Collin en ik sluiten voor nu dit hoofdstuk af en lopen naar beneden, waar de geur van groentesoep ons verwelkomt.

Mijn maag rommelt.


20
Southampton, 3 mei 1912


 

Benedict,

Er zijn zoveel dingen die ik je wil zeggen. Ik wens dat je nog hier bent, bij me bent, zodat ik in je gezicht kan schreeuwen, zodat ik je kan vertellen hoe erg je me hebt gekwetst.

Maar dat gaat niet. Ik heb met eigen ogen gezien hoe het leven je heeft verlaten. Hoe weerloos je daar lag. Aan de ene kant had ik dat niet willen zien. Het staat nog vers op mijn netvlies gebrand. Wat moet je alleen zijn geweest. Het spijt me dat ik niet bij je kon zijn, want ook al was je een enorme klootzak, niemand verdient zo’n dood.

Ik schrijf je deze brief, wetende dat je deze nooit zult lezen, maar ik moet mijn ei kwijt. Mijn intentie was om al je fouten te beschrijven, zodat ik ze kan vergeten, zodat ik je kan vergeven, maar wat heeft dat voor nut?

Deze brief heeft geen duidelijke boodschap, ik snap ook niet waarom ik überhaupt nog schrijf. Ik ben gewoon een wrak, Ben. Ik weet niet of ik hier ooit nog overheen kom.

Het ga je goed.

Waar je dan ook mag zijn.

~ Katharina

 

Met een vreemd gevoel in mijn maag vouw ik de brief dubbel en leg hem in de lade van mijn bureau, bij de anderen. Dan pak ik een nieuw vel papier.

Lieve Victoria, Dappere Victoria,

We zijn verkeerd begonnen, jij en ik. Het liefste wilden we elkaar de haren uittrekken, maar gelukkig is het nooit zover gekomen.

Ik zie nog steeds elke dag je gezicht voor me. Ik droom over dat ene moment, dat laatste moment. Ik krijg je bange ogen maar niet uit mijn hoofd gezet. Het spijt me enorm. Ik had nog zo beloofd dat ik je zou helpen, maar…

De hemel heeft er een engel bij en dat zeg ik niet zomaar. Je hebt levens gered, Victoria. Ik hoop niet dat je bang bent dat mensen slecht over je denken. Ik ga mijn best doen om jouw verhaal te vertellen, zodat iedereen straks weet wie Victoria was en hoe ze zichzelf opofferde om anderen te helpen.

Jij wordt niet vergeten.

~ Je rivaal en vriendin, Kitty

 

Voor het eerst in dagen val ik als een blok in slaap. Ik droom over niets, tenminste, ik kan me niet herinneren waarover ik droom. Het is zwart en het is rustig.

Rond drie uur in de ochtend word ik wakker van het geluid van een dichtslaande deur. Ik kom overeind, knipper zodat mijn ogen aan het donker kunnen wennen. Op blote voeten loop ik naar het raam en tuur er doorheen, maar het is zo donker dat ik niets kan zien. Even denk ik terug aan de kamer in Titanic, waar Ismay Victoria, Maggie en mij had opgesloten om te verdrinken. Ik krijg een benauwd gevoel in mijn borst en grijp naar mijn keel.

Haal adem, Kitty.

Ik blijf even staan, tot het weer gaat. Daarna loop ik verward de gang op naar de kamer van Collin. Zijn deur staat open en ik tuur door de kier om te kijken of hij in bed ligt. ‘Collin?’

Geen reactie. Hij moet vast slapen.

Maar zijn bed is leeg.

Zo snel en geluidloos als ik kan loop ik de trap af naar beneden. In de hal sla ik een jas om me heen en dan open ik de voordeur die van het slot is gehaald. ‘Collin?’

Collin staat buiten en recht tegenover hem staat de man die de afgelopen dagen in mijn nachtmerries is verschenen. Ik verstijf om mijn plaats en schreeuw het nog net niet uit.

‘Mevrouw Thompson,’ zegt Ismay kalm. Hij ziet er belabberd uit, alsof hij al dagen geen oog dicht heeft gedaan. Het schuldgevoel begint zijn tol van hem te eisen. ‘Ik was net met je broer in gesprek.’

‘Ga naar binnen, Kitty,’ zegt Collin zonder zijn ogen van Ismay af te wenden.

‘Nee, blijf maar hier,’ zegt Ismay. Hij kijkt van mij naar mijn broer en weer terug. ‘Dan kan ik jullie alle twee spreken.’

‘We zullen niets zeggen,’ zegt Collin met tegenzin. Zijn haar zit in de war en hij draagt zijn pyjama. Alsof hij net uit bed is gerold. ‘We houden onze mond.’

‘En hoe kan ik er zeker van zijn dat jullie niets zullen zeggen?’

‘Daar moet u ons maar op zien te vertrouwen,’ reageer ik met een kilte in mijn stem waarvan mijn eigen nekharen overeind gaan staan. ‘Geef me één goede reden waarom ik je niet moet vermoorden?’

‘Kitty…’ waarschuwt Collin paniekerig.

Ismay kijkt me een tijdlang aan. Dan zucht hij en steekt hij zijn handen in zijn broekzakken. ‘Ik heb een grote fout gemaakt, eentje die ik niet ongedaan kan maken.’ Hij wendt zijn blik af, alsof hij zich schaamt. ‘Ik beloof jou en je broer met rust te laten, mevrouw Thompson. Ik beloof je familie met rust te laten en je vriendin die een paar straten verderop woont. Ik geef jullie geld om een nieuw leven op te bouwen, maar ik wil dan wel de zekerheid hebben dat niets van dit alles naar buiten komt.’

‘Ik hoef je smeergeld niet,’ bijt ik hem toe. Mijn hart klopt in mijn keel en mijn handen jeuken om hem zijn nek om te draaien.

‘We hoeven inderdaad je geld niet,’ voegt Collin toe. ‘We willen gewoon met rust gelaten worden. Je hebt mijn woord dat we niets zullen zeggen. Ik niet, Kitty niet en mijn ouders niet.’

‘Oké, dan.’ Ismay knijpt zijn keveroogjes tot spleetjes. ‘Dan vertrouw ik op je woord, jongen. Je weet namelijk waartoe ik in staat ben.’

‘Waarom stuur je niet gewoon een paar mannen op ons af om ons te vermoorden?’ floep ik eruit voor ik mezelf kan tegenhouden. ‘Je hebt er blijkbaar geen moeite mee om te spelen met mensenlevens alsof het niets is.’

Ismay zet een stap achteruit, alsof ik hem een trap heb gegeven. ‘Ik ben niet… Het was nooit mijn bedoeling om…’

‘Ga naar huis, Ismay. Laat ons met rust.’

‘Geen woord,’ zegt hij tegen me. Zijn ogen boren zich als een waarschuwing in de mijne. ‘Als ik ook maar merk dat er een gerucht rondgaat…’

Ik knik met tegenzin. ‘Je hebt ons woord dat we niets zeggen. Als dat mijn familie veilig houdt, ben ik bereid om dat offer te maken.’

Ismay kijkt nog even naar mijn broer, die hem strak gadeslaat. Daarna draait hij zich om en loopt het pad af. Ik kijk toe hoe hij opgaat in de nacht, een kille sfeer achterlatend.

Collin en ik lopen terug naar binnen en sluiten de deur. We blijven even in de hal staan, luisterend naar de tikkende wandklok. Dan vallen we elkaar in de armen en halen opgelucht adem.

Geen Ismay meer.

~

Die ochtend ben ik al vroeg uit de veren. Ik ben nog steeds een beetje ontdaan door het gesprek van vannacht, maar ik probeer dat niet aan mijn ouders te laten merken. Aan de ontbijttafel prop ik een paar pannenkoeken naar binnen, waarna ik mijn voorjaarsjas aantrek en naar buiten loop. Moeder komt me nog achterna om me een appel in mijn handen te drukken, daarna wenst ze me veel plezier en blijft in de deuropening toekijken hoe ik de straat uitloop.

Ik snuif de geur van Southampton in me op. Heel fris is het niet, maar het is vertrouwd en voelt veilig. Ik weet dat Collin me achtervolgt. Dat doet hij elke keer sinds ik terug ben. Hij verstopt zich en bekijkt me van een afstandje, om zeker te weten dat ik geen gekke dingen doe. Ik heb er niets van gezegd. Als hem dat geruststelt, wie ben ik dan om hem die rust te ontnemen?

Ik loop naar de haven waar ik heb afgesproken met Maggie en Alice. Ze zitten al op me te wachten. Hun benen bungelen over de rand van de pier. Een frisse bries waait door hun lange, losse haren. Ze kijken op als ik naast ze ga zitten en een hap uit mijn appel neem.

‘Stond Ismay vannacht ook bij jou op de stoep?’ vraagt Maggie en ze houdt haar hand boven haar ogen om het felle zonlicht te weren.

‘Ja. We hebben het geld afgewezen en beloofd om niets te zeggen.’

‘Ja, ik heb hetzelfde gedaan.’ Maggie laat zichzelf achterover op de pier vallen en sluit haar ogen. ‘Ik ben opgelucht dat we veilig zijn, maar het is niet eerlijk. Het voelt verkeerd.’

‘Ik weet het,’ stem ik in.

Alice schudt haar hoofd. ‘Ik kan het nog steeds niet geloven. Godzijdank weet hij niet dat ik het weet. Mij heeft hij met rust gelaten. Misschien dat ik iets naar de krant kan sturen?’

‘Nee,’ zeggen Maggie en ik in koor.

Ik kijk haar hoofdschuddend aan. ‘Wij zijn de eerste personen aan wie hij dan denkt.’

‘Maar het is toch niet eerlijk dat hij hier zo makkelijk vanaf komt? Ik heb elke nacht nachtmerries. God, ik heb ze zelfs overdag.’

‘Ik ook,’ geeft Maggie verslagen toe.

‘Zo makkelijk heeft hij het niet,’ zeg ik zacht, starend naar de uitgestrekte zee die voor me licht. Ik kijk er niet te lang naar, bang om pijnlijke herinneringen op te halen. In plaats van naar de zee te staren kijk ik daarom maar naar mijn beste vriendinnen. ‘Ik denk dat hij iedere minuut van de dag wordt herinnerd aan wat hij heeft gedaan. Dat is een straf genoeg.’

Alice zucht. ‘Als jij het zegt.’

Een meeuw krast terwijl hij ons voorbij vliegt. Een paar bootjes die aan de pier zijn vastgemaakt dobberen op het water. Ik herinner me de brief voor Victoria en graai in mijn jaszak. Daar haal ik het stuk papier tevoorschijn.

‘Wat is dat?’ vraagt Maggie en ze komt overeind.

‘Mijn boodschap aan Victoria,’ zeg ik zacht en ik laat mijn duimen over het papier glijden. Daarna hou ik het stuk papier voor me uit en laat het vallen. Het dwarrelt rustig naar beneden, totdat het op het water terecht komt en wordt meegenomen door de golvende zee.

Alle drie kijken we zwijgend toe hoe het papier steeds verder wegdrijft, tot het uit ons zicht verdwijnt.

De brief die ik aan Benedict heb geschreven zit ook nog in mijn zak, maar die wil ik pas aan het water geven als ik alleen ben. Waarom weet ik niet, maar dat voelt beter.

‘Hoe houden jullie het vol?’ vraag ik zuchtend. ‘Mijn leven lijkt niets meer te zijn dan een nachtmerrie.’

‘Ik schrijf het op,’ antwoordt Alice. ‘Ik heb een dagboek gekocht en daar schrijf ik alles op wat ik nog weet. Het helpt me enorm.’

‘Dat ga ik ook eens doen,’ brengt Maggie in. ‘Daar heb ik nog helemaal niet aan gedacht.’

Ik knik.

‘Weet je wat het is?’ gaat Alice verder. ‘Natuurlijk is dit een zware tijd. We hebben veel te verduren. Ik huil mezelf nog iedere avond in slaap. Herinneringen zijn te pijnlijk. Maar…’ Ze kijkt ons een voor een aan. ‘We hebben het geluk dat we het overleefd hebben. Velen zijn gestorven die nacht. Voor hen moeten we ons leven een betekenis geven. We moeten leven omdat zij dat niet meer kunnen.’

‘Je hebt gelijk,’ zeg ik zacht.

‘Altijd,’ glimlacht Alice.

We schrikken op door een dof geluid. Als ik me omdraai, zie ik Collin op de pier liggen. De kratten die als zijn schuilplaats hebben gediend zijn omgevallen.

‘Hemel,’ brengt Alice uit.

Maggie wordt vuurrood als ze mijn broer herkent.

‘Dames,’ zegt Collin als hij opstaat en zijn kleding gladstrijkt. Zijn hoofd is zo rood als een tomaat. ‘Vergeef me, ik moest zeker weten of Kitty veilig was en…’

‘Maakt niet uit!’ brengt Maggie uit en ze schuift een plekje op om ruimte voor hem te maken. ‘Wil je zitten?’

Collin kijkt me aarzelend aan. ‘Mag dat?’

‘Ja, hoor,’ lach ik en ik kijk toe hoe Collin gegeneerd plaatsneemt tussen Maggie en Alice.

‘Wat een weertje, hè?’ begint mijn broer wanhopig een gesprek.

Ik proest het uit en klap dubbel. O, deze jongen. Wat moet er toch van hem worden?

‘Lach je me uit, zusje?’

‘Een beetje maar.’

Collin steekt zijn tong naar me uit alsof hij een klein kind is en raakt dan aan de praat met mijn vriendinnen. Ik luister naar ze, lach af en toe om de dingen die gezegd worden. Na een tijdje, als ik merk dat ik mijn gedachten er niet meer echt kan bijhouden, veer ik overeind en zeg mijn vriendinnen gedag. Collin staat meteen op, maar ik zeg dat hij op zijn derriere moet blijven zitten omdat zijn achtervolgingen me op de zenuwen beginnen te werken.

Maggie pakt zijn arm en trekt hem weer omlaag. Aarzelend laat Collin het toe.

‘Doe voorzichtig, oké?’

‘Altijd, broer.’

Ik draai me met een glimlach van hen weg en loop terug over de pier naar de kade. Onderweg naar huis loop ik een kantoorwinkel in om een dagboek te kopen. Alice idee was zo slecht nog niet.

Thuis drink ik op mijn gemak een kop thee met moeder en vader. We babbelen even over de kleine dingen in het leven. Moeder vraagt of ik al een idee heb wat voor werk ik ga doen, of ik misschien terug wil naar het hotel. Ik zeg dat ik daar nog over moet nadenken en dat snapt ze.

In de hoek van de kamer staat een ezel met een groot canvas erop. Moeder is bezig met het schilderen van een nieuw schilderij. De geur van olieverf hangt in de kamer en ik durf niet te vaak naar het schilderij te kijken, want het herinnert me aan dat schip dat ooit zo prachtig was en macht uitstraalde.

De eerste verfstrepen staan al op het doek en ik kan al zien wat het is. Misschien maakt ze er iets heel moois van en misschien durf ik er na een tijdje goed naar te kijken, maar voor nu is Titanic nog een heel gevoelig onderwerp.

Nadat mijn thee op is excuseer ik me en loop ik naar de hal. Achter me hoor ik mijn ouders bezorgd tegen elkaar praten.

‘Ze is niet meer de Kitty die ik ken, Frederik.’

‘Ze is in shock, lieverd. Geef haar de tijd.’

Ik loop naar boven, naar mijn kamer. Daar haal ik mijn gloednieuwe dagboek uit het papier en klap hem open. Ik ga aan mijn bureau zitten. Op mijn bureau ligt het notitieboek van Benedict. Ik had gehoopt er nuttige informatie in te vinden, maar de inkt van de pen is uitgelopen door het water. De bladzijden zitten aan elkaar geplakt. Ik had een paar zinnen kunnen ontcijferen, maar zo heel informatief was het niet. Er stond niets bruikbaars in. Tenminste, niets dat ik al weet.

Voor nu is het een herinnering aan de man die ik ooit heb gekend.

Ik leun achterover op mijn stoel en staar naar het plafond. Waar begin ik? Hoe kan ik mijn herinneringen het beste op papier zetten?

Ik staar weer naar de lege pagina voor mijn neus en pak mijn pen in de aanslag. De pen hangt twijfelend boven het vel.

Al die kostbare levens…

Ik schud mijn hoofd en klem de pen wat strakker tussen mijn vingers. Het voelt niet goed om niet met de waarheid naar buiten te komen. Misschien doet Ismay dat ooit wel zelf, als hij er uiteindelijk helemaal kapot aan gaat. Wat heeft het ook voor zin om het nu aan de mast te hangen? Het is gebeurd en zoals ik al eerder tegen mijn broer zei, kan ik de tijd niet terugdraaien, hoe graag ik dat ook wil.

Ik druk de pen op het papier en haal diep adem.

Ik ben Kitty Thompson. Ik kan dit.

In mijn gedachten neurie ik de melodie van Nearer, My God, to Thee.

Uiteindelijk gaat de pen als vanzelf te werk.

“Ik ben nooit bang geweest voor water. Laat staan voor de zee.”